Wanneer werd de eerste televisie uitgevonden?
De uitvinding van de televisie was een geleidelijk proces met vele bijdragen over decennia. De basis werd gelegd in de jaren 1830 en 40 met de telegraaf en telefoon, die communicatie over afstand mogelijk maakten. Uitvinders als Alexander Graham Bell en Thomas Edison droomden al van apparaten die geluid én beeld konden verzenden. In 1884 ontwierp Paul Nipkow een systeem met draaiende schijven om beelden via draden te versturen – een voorloper van de mechanische televisie.
Begin 20e eeuw verschoof de focus van mechanische naar elektronische systemen. Boris Rosing en Alan Archibald Campbell-Swinton integreerden onafhankelijk van elkaar kathodestraalbuizen in hun ontwerpen, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor de volledig elektronische televisie. Vladimir Zworykin, voortbouwend op Rosings werk, patenteerde in 1923 de “Iconoscope”, een cruciale stap in de elektronische beeldtransmissie.
Tegelijkertijd bereikte John Logie Baird in 1927 een mijlpaal met de eerste echte televisie-uitzending voor een groep wetenschappers in Londen. Baird demonstreerde later ook trans-Atlantische uitzendingen en experimenten met kleur en stereoscopische televisie.
Zwart-witfoto van de eerste openbare televisie-uitzending op de New York World's Fair van 1939, met een man in pak die een grote televisiecamera afstelt.
In 1929 presenteerde Zworykin zijn volledig elektronische systeem aan David Sarnoff van RCA. Sarnoff zag de enorme potentie van televisie en gaf Zworykin de opdracht de technologie te verfijnen voor commercieel gebruik. Ondertussen had Philo Farnsworth, een jonge uitvinder uit Utah, onafhankelijk een werkend volledig elektronisch televisiesysteem ontwikkeld op basis van zijn “beeldontleder”. Een langdurige juridische strijd tussen Farnsworth en RCA volgde, waarbij Farnsworth uiteindelijk zegevierde in een historische patentzaak. Ondanks zijn belangrijke bijdrage kampte Farnsworth met financiële problemen en juridische uitdagingen.
Hoewel de BBC in 1936 met reguliere televisie-uitzendingen begon, waren het Sarnoff en RCA die televisie in de Amerikaanse mainstream lanceerden. De Wereldtentoonstelling van 1939 in New York bood RCA een platform om televisie aan een breder publiek te tonen, met uitzendingen van de openingsceremonie, inclusief een toespraak van president Franklin D. Roosevelt. Dit was een keerpunt in de introductie van televisie bij het Amerikaanse publiek.
De aanvankelijke acceptatie van televisie was traag, met slechts een paar honderd toestellen in gebruik in de Verenigde Staten in 1940. Na de oorlog groeide het medium echter snel. Halverwege de jaren 40 was het aantal televisiestations in de VS aanzienlijk toegenomen.
Aangewakkerd door populaire programma’s als “Texaco Star Theater” steeg het aantal televisietoestellen in Amerikaanse huizen in 1949 naar één miljoen. In de jaren 50 werd televisie het dominante entertainmentmedium, waarmee het radio in populariteit overtrof. De presidentsverkiezingen van 1960 onderstreepten de diepgaande impact van televisie op de Amerikaanse samenleving en benadrukten het belang van visuele presentatie in het politieke discours. Vanuit zijn bescheiden begin in laboratoria en werkplaatsen evolueerde televisie tot een transformerende kracht die de manier waarop mensen toegang krijgen tot informatie en entertainment vormgaf.