Wanneer werd de televisie uitgevonden?
De uitvinding van de televisie is geen eenvoudig verhaal, maar een proces van decennia met bijdragen van talloze wetenschappers en ingenieurs. De reis begon in de jaren 1830 en 40 met de ontwikkeling van de telegraaf door Samuel F.B. Morse, die de basis legde voor het verzenden van informatie over lange afstanden. Alexander Graham Bell’s telefoon in 1876 verbeterde de communicatie verder door spraakoverdracht mogelijk te maken. Deze innovaties baanden de weg voor het bedenken van apparaten die zowel geluid als beelden konden verzenden.
In 1884 ontwierp Paul Nipkow, een Duitse onderzoeker, een systeem met draaiende schijven om beelden via draden te verzenden, een voorloper van de mechanische televisie. Deze “elektrische telescoop”, hoewel rudimentair, was een belangrijke stap in de richting van de realisatie van visuele communicatie.
In het begin van de 20e eeuw verbeterden Boris Rosing en Alan Archibald Campbell-Swinton onafhankelijk van elkaar Nipkow’s systeem door kathodestraalbuizen te integreren, een technologie ontwikkeld door Karl Braun. Campbell-Swinton’s systeem, dat kathodestraalbuizen gebruikte in zowel de camera als de ontvanger, vormde in wezen het eerste volledig elektronische televisiesysteem.
Vladimir Zworykin, die aanvankelijk met Rosing werkte, emigreerde na de Russische Revolutie en zette zijn onderzoek voort bij Westinghouse. In 1923 vroeg hij een patent aan voor de “Iconoscope”, een apparaat dat kathodestraalbuizen gebruikte voor beeldtransmissie. Gelijktijdig presenteerde John Baird in 1927 in Londen de eerste echte televisiedemonstratie ter wereld. Baird’s bedrijf realiseerde transatlantische televisie-uitzendingen en was ook een pionier op het gebied van kleuren- en stereoscopische televisie.
In 1929 presenteerde Zworykin zijn volledig elektronische televisiesysteem, waarmee hij de aandacht trok van David Sarnoff, een directeur bij RCA. Sarnoff, die het enorme potentieel van televisie inzag, nam Zworykin in dienst om de technologie verder te ontwikkelen. Ondertussen bedacht Philo Farnsworth, een jonge uitvinder uit Utah, onafhankelijk een volledig elektronisch tv-systeem met behulp van een “beeldontleder”. Dit leidde tot een langdurige juridische strijd met RCA, die uiteindelijk Farnsworth’s prioriteit erkende. Ondanks zijn cruciale rol kreeg Farnsworth te maken met financiële moeilijkheden en stierf hij in relatieve obscuriteit.
Hoewel de BBC in 1936 begon met reguliere tv-uitzendingen, was het Sarnoff die televisie in Amerika lanceerde op de Wereldtentoonstelling van 1939. RCA, onder leiding van Sarnoff, zond de openingsceremonie uit, inclusief de toespraak van president Franklin D. Roosevelt, waarmee de kracht van televisie aan een breed publiek werd getoond. Deze gebeurtenis markeerde een keerpunt en bracht televisie in het publieke bewustzijn.
In 1940 was het aantal televisietoestellen in de Verenigde Staten beperkt. Het medium won echter gestaag aan populariteit gedurende het decennium. De introductie van populaire programma’s zoals “Texaco Star Theater” stimuleerde de groei verder. In 1949 waren er een miljoen televisietoestellen in gebruik in het land, wat een verschuiving in de consumptie van entertainment betekende.
De jaren 1950 waren getuige van de wijdverbreide acceptatie van televisie als het dominante medium voor thuisentertainment. Deze snelle expansie leidde tot een toename van nieuwe zenders en programma’s. De presidentsverkiezingen van 1960 onderstreepten de invloed van televisie, waarbij de telegenieke aanwezigheid van John F. Kennedy bijdroeg aan zijn overwinning op Richard Nixon. Deze gebeurtenis bevestigde de rol van televisie in het vormgeven van de publieke opinie en het politieke discours. Van zijn bescheiden begin in de late 19e eeuw evolueerde televisie tot een machtige kracht die de Amerikaanse samenleving en de wereld transformeerde.