Wanneer werd de televisie uitgevonden?
De wens om gebeurtenissen op afstand te zien heeft de mensheid altijd gefascineerd. Oude beschavingen bestudeerden bijvoorbeeld vogelvluchtpatronen om een glimp op te vangen van wat zich voorbij de horizon afspeelde. De mogelijkheid om gebeurtenissen ver weg direct te aanschouwen bleef echter een droom tot de komst van de televisie, die voortkwam uit een onverwachte wetenschappelijke ontdekking.
In 1872 stuitte Joseph May, een Engelse telegraafmedewerker, op een merkwaardig fenomeen tijdens experimenten met materialen voor de transatlantische kabel. Hij observeerde dat de elektrische geleidbaarheid van een seleendraad fluctueerde wanneer deze werd blootgesteld aan zonlicht. Deze ogenschijnlijk onbeduidende observatie legde de basis voor het omzetten van licht in elektrische signalen, een cruciaal principe voor de toekomstige ontwikkeling van de televisie.
Deze doorbraak maakte de weg vrij voor Maurice LeBlanc, een Franse ingenieur, die in 1880 een baanbrekend artikel publiceerde waarin hij het concept van beeldscanning schetste. LeBlanc bedacht een systeem waarbij een foto-elektrische cel systematisch een beeld deel voor deel zou analyseren en de lichtintensiteit van elk segment zou verzenden. Deze gegevens zouden vervolgens aan de ontvangende kant worden gereconstrueerd, waardoor het originele beeld lijn voor lijn zou worden nagemaakt, net zoals het lezen van tekst. Leblanc’s concept van scannen, waarbij één kanaal werd gebruikt om een volledig beeld te verzenden, werd de hoeksteen van de televisietechnologie.
Hoewel LeBlanc geen werkend apparaat kon bouwen, ontwikkelde Paul Nipkow, een Duitse ingenieur, het concept verder met zijn uitvinding van de scanschijf in 1884. Nipkow’s gepatenteerde “Elektrisches Telescop” maakte gebruik van een roterende schijf met spiraalvormige gaten om een beeld lijn voor lijn te scannen, waardoor licht kon passeren en worden geanalyseerd. Deze mechanische scanmethode bleek cruciaal voor de toekomstige ontwikkeling van de televisie.
Voortbouwend op deze fundamentele ontdekkingen ontwikkelden John Logie Baird in Groot-Brittannië en Charles Francis Jenkins in de Verenigde Staten onafhankelijk van elkaar de eerste functionerende televisiesystemen. Terwijl Jenkins in 1922 een stilstaand beeld via radiogolven verzond, bereikte Baird in 1925 de mijlpaal van het verzenden van een levend menselijk gezicht, wat de ware geboorte van de televisie markeerde. De term “televisie” zelf, bedacht door Constantin Perskyi in 1900, had eindelijk een praktische toepassing.
De eerste reacties op de televisie varieerden van scepsis tot regelrechte afwijzing. Vroege artikelen trokken de praktische bruikbaarheid en winstgevendheid in twijfel en betwijfelden de amusementswaarde. Ondanks deze negativiteit zetten pioniers als Baird en Jenkins door, wat leidde tot openbare demonstraties door AT&T in 1927 en regelmatige uitzendingen door GE in 1928, zij het met rudimentaire inhoud.
Jenkins begon zelfs televisiekits te verkopen en richtte zijn eigen station op, waar hij eenvoudige tekenfilms uitzond. Baird werkte in 1929 samen met de BBC om regelmatige uitzendingen te produceren, wat de eerste “televisieboom” veroorzaakte. De lage resolutie, flikkerende beelden en simplistische programmering leidden echter al snel tot een afname van het enthousiasme. Ondanks deze tegenslag ging het onderzoek door en verschoof de focus naar het potentieel van elektron-gebaseerde technologieën, wat de weg vrijmaakte voor toekomstige ontwikkelingen in de televisietechnologie.